Proefwoordenlijst
PROEFWOORDENLIJST
AANZET: allereerste smaakindruk van de wijn.
AARDS: doet denken aan vochtige aarde.
AFDRONK: smaak die achter blijft nadat men de wijn heeft doorgeslikt of uitgespuugd. Aan de lengte van de afdronk kan je (mede) de kwaliteit van de wijn bepalen; hoe langer de afdronk des te beter de wijn. De afdronk dient wel aangenaam te blijven.
ANIMAAL: (dierlijk) natte wol/vacht, muskus, leer, mest, boerenstal.
AROMA: men onderscheidt;
Primair aroma, dit is de geur die afkomstig is van het druivenras ( zeer duidelijk bijvoorbeeld bij de druiven Muscat en Gewürztraminer).
Secundair aroma, welke ontstaat als gevolg van de gekozen wijnbereiding en de methode en duur van het rijpen van de wijn.
Tertiair aroma, zie bouquet.
BOTER: geur van boter, veel waargenomen in wijnen gemaakt van de Chardonnay druif uit de Bourgogne en Chardonnay wijnen uit de nieuwe wereld landen.
BOTRYTIS: positieve fris/zoete geur en smaak, ontstaan door inwerking van een schimmel op witte druiven.
BOUQUET: de uiteindelijke geur van de wijn, welke ontstaat naar aanleiding van het samengaan van het primair en secundair aroma. Het bouquet kan zich duidelijker en complexer presenteren, nadat de wijn op de juiste temperatuur is gebracht, in het glas is rond gewalst en / of is gedecanteerd.
CÉPAGEWIJN: wijn gemaakt van één druivensoort.
CHEMISCH: nagellak, lijm, rubber, plastic, zwavel, teer
COMPLEX: het aantal nuances en de subtiliteit welke in geur en smaak kan worden waargenomen. Veel complexiteit duidt op kwaliteit.
DECANTEREN: het uitschenken van een wijn van fles naar een decanteerkaraf. De wijn krijgt meer contact met zuurstof, waardoor het ouderingsproces wordt versneld en de wijn zich zal openen. Proces dat voornamelijk wordt gebruikt bij wijn die eigenlijk nog te jong is om te drinken.
DEPOT: ook wel bezinksel / droesem genoemd, is een ongevaarlijke substantie bestaande uit gistcellen, wijnsteenzuurkristallen, tannines en kleurstoffen (anthocyanen). Met name voorkomend in rode wijn. Depot heeft geen negatieve invloed op de wijn, het geeft eerder aan dat de wijn op natuurlijke wijze is gemaakt en niet door filters is gepompt, wat juist wel een slechte invloed heeft op de kwaliteit van de wijn.
DIERLIJK: zie vegetaal.
DROP: smaaksensatie voornamelijk waar te nemen in rode wijn.
DUN: arm aan goede eigenschappen, waterig.
EVENWICHTIG: afhankelijk van de soort wijn vormen onder andere alcohol, zuur, tannines, fruit- en zoettonen een harmonisch geheel. In (te) jonge wijnen of slecht gemaakte wijnen kunnen bepaalde van de hiervoor genoemde smaakelementen zich nog te duidelijk en onprettig voordoen.
FILMEND: de wijn krijgt in de mond een enigszins stroperige, vettige indruk, brengt een filmend laagje aan in de mond. Met name bij de wat zoetere wijnen zoals Côteaux du Layon, Sauternes en Monbazillac.
FRIS: de wijn heeft een (aanmerkelijke) prettige zuurgraad, is levendig en jeugdig. In tegenstelling tot een filmende wijn maakt een frisse wijn de mond ‘schoon’ als na het eten van een granny smith appel.
FRUIT: gebruikt worden de algemene termen ‘geel fruit’, ‘rood fruit’ en ‘gedroogd fruit’.
Bij geel fruit kun je denken aan peer, appel, citroen, perzik, meloen, ananas, abrikoos, lychee, sinaasappel, grapefruit, banaan en kruisbes.
Rood fruit wordt vertegenwoordigd door aardbei, frambozen, zwarte bessen (cassis), kersen, bosbessen en bramen.
Gedroogd fruit is herkenbaar in de geur van vijgen, dadels, krenten en rozijnen.
FRUITIG: een (te) algemene term voor een sappig frisse wijn, waarin verschillende fruittonen worden herkend. (Zie fruit).
GEBRAND: geroosterd brood, stokbrood, koffie, Karamel, noten.
GECORSEERD: volle wijn, rijp, krachtig, mondvullend, veel alcohol.
GEOXYDEERD: onder invloed van zuurstof heeft de wijn een onfrisse, vlakke, doffe bijsmaak gekregen. In de geur is de wijn muffig en schraal. Als gevolg van oxydatie wordt de kleur van witte wijn dof en mat en zal uiteindelijk van donkergeel naar bruin verkleuren. Rode wijn kleurt uiteindelijk té bruin voor zijn leeftijd.
GESLOTEN: de kwaliteit van de wijn kan al wel worden onderkend, maar houdt het grootste deel van zijn geur en smaak nog vast; de wijn moet nog rijpen.
HOUT: geur van hout, sigarenkistje, vanille als gevolg van gisting en / of rijping op houten vaten, men onderscheidt hierbij rijping op nieuwe vaten en rijping op oude vaten.
KRUIDIG: de geur van kruiden en specerijen, zoals peper, kaneel, kruidnagel, tijm, laurier, anijs, munt en rozemarijn.
LENGTE: de tijd dat de smaak van de wijn kan worden waargenomen, is vaak evenredig aan de kwaliteit.
METAAL: blikkerig, onprettige, vlakke enigszins bittere oxidatieve smaak.
MINERAAL: geurimpressies als van kalk, vuursteen, baksteen, schelpenzand, maar ook benzine en petroleum.
NEUS: algemene term voor de geur van een wijn.
PEERDRUPS: de kenmerkende geur van dit snoepje, wordt veel waargenomen in jonge (Beaujolais) wijnen.
PETROL: geur van petroleum - hier positief bedoeld -, welke men vaak vindt in gerijpte Rieslings.
PÉTILLANT: licht mousserend, parelend, sprankelend.
RIJP: zoete smaak van rijp geoogste druiven, waarin tonen van honing, boter, krenten, rozijnen, vijgen en dadels zijn waar te nemen.
SALMIAK: de geur van salmiak, wordt veel waargenomen in witte wijn van de Sauvignon Blanc druif.
STRAK: term die wordt gebruikt voor een in potentie kwalitatief goede wijn, die zijn volledige geur en smaakgeheimen nog niet heeft vrijgegeven, maar kan ook duiden op een laag alcoholgehalte.
STROEF: ruw / droog mondgevoel, doordat de vele tannines (looizuur) in een wijn de smerende eigenschappen van ons speeksel doet verminderen.
TANNINEUS: algemene term voor een wijn, waarbij men constateert dat hij veel tannines bevat, zie stroef.
VANILLE: zie hout.
VEGETAAL: gekookte groente, bietjes, asperge, gras, pas gemaaid gras, groene appel, paddenstoelen, olijven, bos na regenbui, kreupelhout, stro en paprika.
VLAK: wijn met te weinig bouquet en smaak, saai en flauw; zie ook dun.
VET / VOL: mondgevoel wat meestal wordt veroorzaakt door een hoog alcoholpercentage van de wijn.
WALSEN: het in het glas ronddraaien van de wijn, waardoor het verdampingsoppervlak van de wijn wordt vergroot en de wijn zijn geuren beter vrijgeeft.
WIJNKRISTALLEN: wijnsteenzuurkristallen zoals de volledige naam luidt, ziet men het meest duidelijk in witte wijn als een bezinksel van kleine stukjes glas. Wijnkristallen zijn ongevaarlijk, smaakloos en doen geen afbreuk aan de kwaliteit van de wijn. Het geeft eerder aan dat de wijn op natuurlijke wijze werd gemaakt en niet door filters werd gepompt. Filteren heeft namelijk wel een negatief effect op de kwaliteit van de wijn.
ZUIVEL: enigszins weeïge geur van melk, vaak het gevolg van de vinivicatietechniek macération carbonique, waarbij appelzuur wordt omgezet in het mildere melkzuur.
ZWAVEL: scherpe en letterlijk prikkelende geur als van een net afgestreken lucifer. Veel wijnen/druiven worden behandeld met sulfiet. Sulfiet heeft een antiseptische- (tegen bacteriën) en een antioxydantwerking (het verminderen of voorkomen van oxydatie). Gezonde druiven hebben minder of geen sulfiet nodig dan druiven die bijvoorbeeld gedeeltelijk door rot zijn aangetast. Daarnaast wordt bij de bereiding van witte wijn meer gebruik gemaakt van sulfiet.
Bron;lavigne